Door de jarenlange de-industrialisatie in de ontwikkelde landen heeft de industriële sector nog maar een klein aandeel in het bbp. Zijn de cijfers van die sector dan nog belangrijk om de businesscycli te beoordelen? En heeft de groeivertraging in de industrie dan nog impact op de evolutie van het bbp in de ontwikkelde landen?
In grote exportlanden zoals Duitsland, Japan of Zwitserland heeft de industrie een aandeel tussen 18 en 23% van het bbp. Terwijl in landen als Frankrijk, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de industrie maar aan de helft zit, met een aandeel tussen 10 en 12%. Ter vergelijking, de Amerikaanse dienstensector is goed voor maar liefst 81% van het bbp.
“Ontwikkelde economieën blijven gevoelig voor de industriële cyclus”
Maar ondanks de de-industrialisatie en ondanks de lokale verschillen, bewijzen al deze ontwikkelde economieën (eurozone, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan, Spanje, Zwitserland, het VK en de VS) dat de industriële sector nog altijd van doorslaggevend belang is voor de evaluatie van businesscycli. Uit ons onderzoek blijkt dat de industriële sector weliswaar relatief klein is in vergelijking met de economie in zijn geheel, maar hoe dan ook een sterke swingfactor blijft.
Belangrijke indicatoren zoals de bekende PMI-indexen geven tijdige informatie van hoge kwaliteit over de staat van de businesscycli. Het zwakke economische herstel na de wereldwijde financiële crisis, kan dus gedeeltelijk verklaard worden door het bescheiden herstel in de industriële sector, met als gevolg te weinig investeringen. Een duurzame versnelling van de groei kan alleen ontstaan als de industriële cyclus weer op snelheid komt. Trouwens, door het relatieve gewicht van de industrie zijn Duitsland en de eurozone in zijn geheel gevoeliger voor de marktcycli dan de Amerikaanse economie.
Statistieken
De industrie is veel belangrijker dan de statistieken suggereren. Door de snelle technologische evolutie is er een hele dienstensector buiten de industrie gegroeid, met onder anderen ingenieurs, onderzoekers en programmeurs. Met andere woorden, er worden heel wat directe diensten aan de kernactiviteiten van de industrie geleverd, die niet weergegeven worden in de statistieken van de industriële sector. Bovendien meet het bbp alleen de toegevoegde waarde (bruto output min intermediaire input). Dat levert een vertekend beeld op van het belang van de industriële sector. Volgens het Bureau of Economic Analysis heeft de Amerikaanse industrie bijvoorbeeld in termen van het bbp slechts een aandeel van 12%, maar qua bruto-output is ze goed voor 20%.
De kapitaalsuitgaven (capex) van de industriële sector bepalen in sterke mate de investeringscomponent van het bbp. Een veel geciteerde reden voor het zwakke herstel na de wereldwijde financiële crisis is het gebrek aan investeringen. De centrale banken proberen via hun monetair beleid de investeringskosten aantrekkelijker te maken om de cyclus van investeringen en kredietverlening opnieuw te lanceren.
De omvang van de dienstencyclus staat niet in verhouding tot zijn impact op de businesscyclus. De dienstensector omvat namelijk een grote diversiteit aan activiteiten: transport, onderwijs, ontspanning, gezondheid, financiële diensten, et cetera. Sommige van deze activiteiten zijn direct verbonden aan de industriële sector, terwijl andere (zoals onderwijs en gezondheid) hun eigen businesscyclus volgen.
Decennia van de-industrialisatie hebben de impact van de industriële sector op businesscycli van ontwikkelde economieën niet verminderd. Het zwakke wereldwijde herstel van de industrie na de wereldwijde financiële crisis is dus gedeeltelijk verantwoordelijk voor de zwakke groei van het bbp en het ontbreken van een nieuwe investeringscyclus. De ontwikkelde economieën blijven gevoelig voor de industriële cyclus en in dit verband speelt China ook een belangrijke rol.